Plotseling
zie ik haar ring op tafel liggen en slaat de realiteit als de bliksem in. Ze
hebben hem haar afgedaan. Paniek maakt zich van mij meester. Dit is verkeerd.
Die ring, zonder haar. Dat trek ik niet. Ik wil met haar mee waarheen ze ook
gaat.
“Als ik dood
ben, huil er maar niet om hoor”, zegt ze met een lachend gezicht, “want dan zie
ik AL-LES!” Ze maakt met haar armen een wijds bevrijdend gebaar. Ik weet dat ze
gelijk heeft en ik wil natuurlijk niet dat ze me ziet huilen, maar door die
ring breek ik in stukken uiteen. Ik zak weg in een duistere verlatenheid die
zijn weerga niet kent. Wanhopig zoek ik haar. Innerlijk roep ik haar. Er komt
niets. Zij is er niet meer.
Twee jaar
later sta ik in haar appartement. Het kost me moeite daar te zijn. Alles daar
is zielloos zonder haar. De slaapkamer is al verbouwd. Het lijkt in niets meer
op de oude vrouwenkamer die het ooit was. De woonkamer is nog hetzelfde. De
orchideeën in de vensterbank bloeien alsof ze jubelen “Kijk ons eens, wij
bloeien wel door met of zonder haar”. Ieder porseleinen kattenbeeldje krast aan
mijn verdriet als een gloednieuw schuursponsje op autolak. Ooit hield ik van
deze dingen in dit appartement, want zij zat op die stoelen aan die tafel. Zij
stofte de kattenbeeldjes af en verzorgde de orchideeën. Zonder haar zijn deze
dingen gewoon dingen. Kale lege zielloze stille dingen.
Het is zo stil
sinds zij er niet meer is. Innerlijk roep ik haar. Ik smeek haar om een teken.
Er komt niets. Zij is er niet.
“Wil jij
hier nog wat van uitkiezen? Het zijn alle sieraden van oma. Mama en ik hebben
al wat dingen verdeeld. Kijk gerust of er wat voor je bij zit”. Mijn tante
geeft me twee jaren vijftig etuis met een rits. Bewaarde oma hier haar sieraden
in? Nooit geweten.
Op het
moment dat ik het bovenste etui open doe dwarrelt er iets uit. Het landt voor
me op tafel. Ik draai het om en zie een fotootje van mijzelf, een mollige jaren
70 kleuter met een schattig jurkje aan en groene strikjes in het haar. Een spoor
van kippenvel trekt door mijn lichaam en ik voel haar. Zij is helemaal om mij
heen. Ik hoor haar “Wat vind je daar nou van?” vraagt ze en “Je kunt je wel
slap lachen”. Twee van haar gevleugelde uitspraken. Ze grinnikt om mijn verrastheid. Ik zie haar.
De twinkeling in haar ogen die ze altijd had vooral op momenten zoals dit als
ze een, volgens haarzelf , goede grap had
uitgehaald. Dit is echt haar moment. De diva in volle glorie. Ze omringt me met
haar liefde, tilt me op. Samen zwieren we rond. “Zie je”, zegt ze, “ zo heb ik
je altijd bewaard. Bij alles wat me het meeste dierbaar was. Daar hoor jij thuis".
Geen opmerkingen:
Een reactie posten