zaterdag 7 september 2013

Anna

"Hoe heette jouw oma?", vraagt de huisarts. "Annie", pers ik met moeite langs de brok in mijn keel. Het is koud tien minuten geleden dat hij met zijn stomme zaklampje in haar ogen scheen. " En waar is ze geboren?". Geboren? Ooit zal ze ergens geboren zijn, maar het enige dat ik nu weet is dat ze dood is en ik ook. Ik hou zoveel van haar. Het kan niet zo zijn dat zij weg is en ik hier zit. Ik moet wel dood zijn. "Ik weet het niet", zeg ik tegen de huisarts.
Gisteren zaten wij hier nog samen in de kamer. Ze had zich, met longontsteking en al, uit bed gesleept. "Het is niet goed om de hele tijd maar op bed te liggen". Vervolgens deed ze een vergeefse poging om de Libelle te lezen, maar ze had de kracht niet meer om "dat zware rotboekje" op te tillen.
Vanochtend heeft ze nog moeizaam ontbeten. Ik heb haar samen met de thuishulp gewassen en verzorgd. "Zie ik u na het weekend weer vrouw Soer?", zei de hulp bij het weggaan. "Ik denk het niet", zei mijn oma en blies haar laatste adem uit.
Nu is ze dood. Ik wil me gierend van ellende, handenwringend, haaruitrukkend en kleerscheurend ter aarde storten, maar er is geen aarde meer. Er is geen vaste grond onder mijn voeten. Er is alleen nog zwart waar ik niet in kan bestaan. Wanhopig vraag ik me af hoe het nou moet zonder aarde. Laat mij ook sterven, alsjeblieft.
"Oma heette Anna", zegt mijn moeder. Ik check het even bij haar omdat ik twijfelde. "O", zeg ik "dan staat het verkeerd op de overlijdensakte". Vandaag vier ik mijn verjaardag. Dat zouden we samen doen. Als ze het nog vier dagen had volgehouden dan was ze hier geweest. Dan waren we samen jarig, maar iemand die dood is kan niet jarig zijn. Ik dus eigenlijk ook niet. Toch eet ik van een gebakje dat smaakt naar karton. Iedere hap die ik naar binnen werk verdwijnt in een grauwe soep waar ik reddeloos in ronddrijf.
Ik pak mijn cadeautjes uit. Door een dikke grijze mist in mijn hoofd zie ik dat ik van mijn zus een parfum bon heb gekregen. Fijn. Er zit een proefmonstertje bij. Ik spuit wat van het spul op mijn polsen en in mijn hals. Een lieflijke geur dringt door de grijze mist en wervelt om mij heen. Ik inhaleer diep en snuif troost op. De soep lijkt ineens minder grauw. De mist lost een beetje op. Ik kijk naar het flaconnetje. Hoe heet deze geur? Het duurt even voordat ik door de mist heen kan kijken, voordat ik kan lezen wat er staat.
Anna.

zaterdag 24 augustus 2013

Zij is er niet



Plotseling zie ik haar ring op tafel liggen en slaat de realiteit als de bliksem in. Ze hebben hem haar afgedaan. Paniek maakt zich van mij meester. Dit is verkeerd. Die ring, zonder haar. Dat trek ik niet. Ik wil met haar mee waarheen ze ook gaat.
“Als ik dood ben, huil er maar niet om hoor”, zegt ze met een lachend gezicht, “want dan zie ik AL-LES!” Ze maakt met haar armen een wijds bevrijdend gebaar. Ik weet dat ze gelijk heeft en ik wil natuurlijk niet dat ze me ziet huilen, maar door die ring breek ik in stukken uiteen. Ik zak weg in een duistere verlatenheid die zijn weerga niet kent. Wanhopig zoek ik haar. Innerlijk roep ik haar. Er komt niets. Zij is er niet meer.
Twee jaar later sta ik in haar appartement. Het kost me moeite daar te zijn. Alles daar is zielloos zonder haar. De slaapkamer is al verbouwd. Het lijkt in niets meer op de oude vrouwenkamer die het ooit was. De woonkamer is nog hetzelfde. De orchideeën in de vensterbank bloeien alsof ze jubelen “Kijk ons eens, wij bloeien wel door met of zonder haar”. Ieder porseleinen kattenbeeldje krast aan mijn verdriet als een gloednieuw schuursponsje op autolak. Ooit hield ik van deze dingen in dit appartement, want zij zat op die stoelen aan die tafel. Zij stofte de kattenbeeldjes af en verzorgde de orchideeën. Zonder haar zijn deze dingen gewoon dingen. Kale lege zielloze stille dingen.
Het is zo stil sinds zij er niet meer is. Innerlijk roep ik haar. Ik smeek haar om een teken. Er komt niets. Zij is er niet.
“Wil jij hier nog wat van uitkiezen? Het zijn alle sieraden van oma. Mama en ik hebben al wat dingen verdeeld. Kijk gerust of er wat voor je bij zit”. Mijn tante geeft me twee jaren vijftig etuis met een rits. Bewaarde oma hier haar sieraden in? Nooit geweten.
Op het moment dat ik het bovenste etui open doe dwarrelt er iets uit. Het landt voor me op tafel. Ik draai het om en zie een fotootje van mijzelf, een mollige jaren 70 kleuter met een schattig jurkje aan en groene strikjes in het haar. Een spoor van kippenvel trekt door mijn lichaam en ik voel haar. Zij is helemaal om mij heen. Ik hoor haar “Wat vind je daar nou van?” vraagt ze en “Je kunt je wel slap lachen”. Twee van haar gevleugelde uitspraken.  Ze grinnikt om mijn verrastheid. Ik zie haar. De twinkeling in haar ogen die ze altijd had vooral op momenten zoals dit als ze een, volgens haarzelf , goede grap had uitgehaald. Dit is echt haar moment. De diva in volle glorie. Ze omringt me met haar liefde, tilt me op. Samen zwieren we rond. “Zie je”, zegt ze, “ zo heb ik je altijd bewaard. Bij alles wat me het meeste dierbaar was. Daar hoor jij thuis".