zondag 12 september 2010

Onderbroek

Op een nacht word ik wakker en weet ik niet waar ik ben. Het is donker en het bed waarin ik lig is nat. Iemand moet me komen helpen. Ik wil mijn moeder of mijn vader, maar ik weet niet of zij er zijn. Plotseling zie ik dat ik bij mijn oma ben. Zijn papa en mama ook hier? Ik weet het niet meer en begin maar vast te huilen. Ben ik hier helemaal alleen? Een nat bed is niet goed. Iemand zal boos op me zijn. Als er iemand komt. Ik huil wat harder. Het vooruitzicht dat er iemand komt om mij te helpen met dat natte bed vind ik ineens niet zo aantrekkelijk meer. Papa en mama slapen en zullen wakker worden door mijn gehuil. Als zij hier tenminste ook zijn. Zij slapen liever ’s nachts en hebben geen zin in een nat bed. Toch huil ik nu heel hard en roep om mijn moeder en mijn vader. Omstebeurt. Ik zet me alvast schrap om een hoop irritatie in ontvangst te nemen.
Dan gaat de deur open en… mijn oma komt binnen! Ze ziet er verfrommeld en slaperig uit. De donkere logeerkamer licht op bij haar entree. Ik hou nog een slag om de arm, is ze boos?
“Ach wicht, dat geeft toch niet”, neuriënd en ontspannen verschoont ze het bed. Ik sta ernaast en kijk hoe ze dat doet. Ik hou van haar.
“Nog even blijven staan. Ik moet even naar beneden om een schone onderbroek voor jou te zoeken”.
Ze komt terug met een gloednieuwe onderbroek. Wit met groene figuurtjes en een oranje kantje. Het is de mooiste onderbroek die ik ooit heb gezien en ik mag hem houden.
Dertig jaar later zit ik naast haar bed. “Ik weet soms even niet waar ik ben”, zegt ze “Heb jij dat ook wel eens?”. Ze moet lachen om haar eigen warrigheid. Soms gelooft ze ineens niet dat ze in haar eigen slaapkamer ligt. Ze ziet de lamp aan het plafond, kijkt me verheugd aan zegt:”Wat leuk! zo’n lamp heb ik ook in mijn slaapkamer”. Gelukkig zijn de heldere momenten weer aan de winnende hand. Het gaat elke dag een beetje beter. Neuriënd maak ik haar eten klaar. Ontspannen help ik haar samen met mijn tante in een schone pant. “Het lichaam is een wonderlijk iets”. Tevreden kijkt ze naar haar lijf onder de dekens. “Dit lichaam gaat al 91 jaar mee en het herstelt zich iedere keer weer. Een wonder, José!” “Ik ga de eeuw nog volmaken hoor”…
Ik zit naast haar bed en brei. Zij zingt, lacht en vertelt.
Ik hou van haar.

dinsdag 31 augustus 2010

Fout

Het eten verloopt rustig vandaag. Sandra vertelt mij iets grappigs en ik moet daarom lachen. Ik moet er lang om lachen. Dan word ik opgeschrikt door een ferme klap op tafel. “Sjosee!!!”, roept Nesile. Ze kijkt me boos aan. “Pas op!”, roept ze en ze gebaart er stevig bij. Dit lijkt menens. Ik lach naar haar maar ze is niet te vermurwen. Ik zit goed fout. Met een wijds gebaar van haar arm geeft ze me te kennen dat ik van tafel moet gaan. Ik schud nee. “Jaha”, knikt ze vastbesloten en onverbiddelijk “Sjosee, pas op…fout…roepen is fout, klaar!!, van tafel jij! Gebaart ze weer. Ik rij met mijn rolkruk naar achteren tot ik op de time out plaats van Quincy zit. De andere leerlingen kijken zeer verbaasd en lijken niet te weten of ze dit grappig of eng moeten vinden. Nesile valt even uit haar rol als ze mij daar ziet zitten en gebaart “Maf”. Zij vindt deze situatie duidelijk komisch. Ze pakt haar rol weer op en begint te preken. Het ziet er serieus en herkenbaar uit. Ze heeft goed opgelet op de momenten dat ik boos op haar ben geweest. Uiteindelijk vraagt ze of ik klaar ben met roepen en geeft ze me nog één keer te verstaan dat dat geroep van mij fout is. Ik doe wat Nesile altijd tegen mij doet als we een conflict hebben. Ik zeg dat ik niet klaar ben met roepen, doe mijn armen over elkaar, span al mijn spieren en trek een lang gezicht naar haar. Een microseconde is ze verbaasd en moet ze even verwerken wat ze ziet. “Nee”, zegt ze “roepen is fout, jij moet daar blijven zitten”. Ik schud nee en dan gebeurt er een minuut lang niks. Het is heel stil in de klas. Nesile eet van haar boterham. Dan roep ik haar en zeg dat ik klaar ben met roepen. “Oooo, goed”, zegt ze en met een royaal gebaar word ik weer uitgenodigd aan tafel.

Run and hug

Het is lekker weer, wel koud, maar we kunnen best even naar buiten om een frisse neus te halen. Eenmaal op het plein rent Sandra een stuk vooruit. Midden op het plein blijft ze staan en roept: “ Wie komt er een knuffel halen?!?”
Dat laat Nadine zich geen twee keer zeggen. Ze neemt een fikse aanloop en stort zich in Sandra’s armen. De andere leerlingen zien het aan en stuiteren in hun stoel of rijden enthousiaste rondjes met hun elro al naar gelang hun mogelijkheden. Ik roep tegen Sandra:” Blijf staan, Suzanne wil ook!” Sandra gaat ervoor staan. Ik ren met Suzanne in de elro naar Sandra toe. Suzanne zet zich schrap in de stoel en giert het uit als ze door Sandra omhelst wordt. We zetten onze leerlingen in een horizontale rij waar één van ons voor gaat staan. Om de beurt mogen ze naar ons toe rennen, rijden of worden ze gereden om geknuffeld te worden. De enige spelregel is dat ze moeten wachten tot we tot drie geteld hebben en dan mogen ze naar ons toekomen. Dit is nog best moeilijk en zorgt voor komische situaties. We hebben heel veel lol.
Binnen praten we er nog over na. We zijn allemaal erg in onze nopjes met dit nieuwe zelfverzonnen spel.
“ Hee San, zullen we het “Run and hug” noemen?”, vraag ik. San vindt het goed.
Het is even stil. Dan begint naast mij Geoffry te brullen. “ Haaaaa!”, roept hij “ Ren en Hhhhhak!” Hij maakt er een flinke hakbeweging bij met zijn arm.
“ Hahaha, nee Geof “ Run and hug”, spreek ik overdreven engels uit. “ Ren en knuffel”, je spreekt toch engels?”
“ Nee, “Ren en hhhhak”, giechelt Geoffry. Weer die hakbeweging, maar nu in mijn richting. “Zeg!”, doe ik quasi verontwaardigt “ Je mag geen juffen omhakken. Zo gaat het spel niet!!!”
Geoffry ziet het inmiddels levendig voor zich. De rest van de ochtend horen wij dan ook bijna alleen nog maar “ Hhhhhak!!!” gevolgd door de beste armzwaai die hij kan maken.
Als hij ’s middags naar huis is schalt zijn lach ons nog na in de onze oren. Met zo’ n lach als beloning willen wij met liefde ten allen tijde door hem omgehakt worden.

Hij's dood

Dit verhaal gaat over Babette. Ze is onze jongste. Soms is ze het kleine zusje van de groep en soms een diva met sterallures. Met haar manier van praten maakt ze ons vaak aan het lachen. Ze herhaalt het laatste woord van een zin die tegen haar gesproken wordt. Dat doet ze op een vragende manier. Bepaalde medeklinkers komen er ook anders uit dan ze ze bedoelt. Zo is een “hamphamp” een zaklamp en “ bandband” betekent plakband om maar eens een paar voorbeelden te noemen. Wij zeggen “Babetti” tegen haar, gewoon omdat we haar zo lief vinden.
Eens in de zoveel tijd gaat Babette logeren in het kinderhuis, Wijkersloot. Vandaag ook. Babette wordt de klas ingereden door Richard haar taxi chauffeur. Hij zeult een grote tas met zich mee.
“ Hosé?”, zegt ze verbaasd, terwijl ik er toch echt iedere ochtend sta.
“ Hee Babetti, wat heb je daar?”
“ Hiat”, zegt ze en wijst naar Richard.
“ Ja Richard. Wat heeft ie bij zich?”
“ Tas”.
“ Ja, wat een grote tas. Waarom heb je die mee?”
“ Hoferen! “, glundert ze.
“ Ga je logeren? Wat leuk! “
“ Hij’s dood!!!”, roept ze enthousiast.
Sandra en ik kijken elkaar verbaasd aan. Neemt het gesprek hier een andere wending? Is er iemand overleden. Haalt zij dingen door elkaar of gaat dit nog over het logeren? Ons gezicht is één groot vraagteken. Eigenlijk gek, want we weten dat ze op Wijkersloot gaat logeren, maar dat verband hebben wij op dit punt nog niet gelegd.
“ Wat bedoel je Babetti?”
“ Hij’s dood!”, meldt ze ons weer enthousiast.
“ Hè? Wie is er dood?”
“ Nee, Hij’s dood”.
Wij geven het even op. Babette niet. Gedurende de ochtend horen we regelmatig “Hij’s dood”.
Pas als ik Geoffry zijn boterham geef en Babette nogmaals zegt : “ Hosé, hij’ s dood”, valt bij mij het kwartje. “O”, zeg ik tegen Sandra, ze bedoelt: “Wijkersloot”. “ Ja!!!”, roept Babette: “ Hij’s dood”. Even is het stil. Dan spuugt Geoffry zijn brood uit van het lachen. Hij woont namelijk permanent op “Hij’s dood”.

Seinen

We zitten aan tafel en eten. Sandra helpt Quincy en Suzanne. Ik help Nadine. Geoffry zit aan mijn rechterkant, die wordt zo opgehaald en eet thuis op Wijkersloot. Naast hem zit Suzanne. Nadine en ik concentreren ons op het eten. Het lukt haar al om in twintig minuten twee boterhammen netjes naar binnen te werken. Ze is een kanjer.
Terwijl we zo ingespannen bezig zijn voel ik ogen prikken in mijn rug. Als vanzelf draai ik me om en… kijk recht in de blauwe ogen van Suzanne. Oogcontact. Suzanne moet erom lachen en ik ook. Op deze manier roept ze me wel vaker.
“ Suzanne, zit jij naar mij te seinen?”. Haar lach wordt nog breder. “ Suzanne seint naar mij”, zeg ik tegen Nadine en Geoffry. Ze zijn meteen alert. “ Weet je hoe ze dat doet?”. Nee, dat weten ze niet. “ Ze kijkt me strak aan en houdt dat net zolang vol totdat ik haar ogen voel prikken en terug kijk. Zo roept ze me soms.” Nadine wijst naar Suzanne en knikt bevestigend: “ Ja zo doet ze dat soms”. Geoffry zegt niks, maar ik zie aan zijn gezicht dat hij het een interessant gegeven vindt.
We gaan door met eten. plotseling hoor ik rechts van me Geoffry. Hij praat langzaam: “ Jo..sé, kijk..eens”. Ik kijk om, Geoffry kijkt strak terug:” Ik..zit..naar jou…te…seinen”. “ O, goed dat je het zegt Geof, ik had je ogen nog niet voelen prikken”, zeg ik lachend.
Dan komt Nadine in actie. Iedere keer als ze een stukje brood op heeft en ik niet op tijd kijk begint ze te seinen. Dat betekent dat ze met haar gezicht heel dicht bij het mijne komt en me op een vreselijk enge manier fixeert met haar ogen. Ik roep verschrikt: “ Nadine, hou op! Ik vind je eng zo! “ Olie op het vuur. Na elk stukje brood krijg ik deze behandeling. Fantastisch om je juf zo bang te maken. Ze krijgt de lachers op haar hand. Babette die het tot nu toe van een afstandje heeft bekeken roept: “ Hosé! Heinen!” “ O nee hè? Ga jij nu ook al naar me seinen?” “ Jaha!”, roept ze.
Ben ik dan nergens meer veilig?

Sjosee

We zitten aan tafel. Nadine is net uitgegeten dus mijn taak zit er even op. Het is rustig aan tafel. Ik klets wat met Sandra.
Plotseling hoor ik links van mij: “ Sjosee”. Nesile roept en maakt mijn naamgebaar. Ik kijk naar haar en ze straalt me werkelijk tegemoet. Het voelt goed om zo toegestraald te worden, een lachkriebel borrelt bij me op. “Wat is er?”, gebaar ik. “Sjosee”, zegt ze weer en steekt haar duim omhoog “goed”. Ze moet nu erg lachen en ze gebaart naar haar onzichtbare vrienden dat ik Sjosee ben en dat ik daar zit. De onzichtbare vrienden zijn daar schijnbaar ook enthousiast over, want Nesile gaat fanatiek verder met het noemen van mijn naam. Ze kijkt naar mij, maakt mijn naamgebaar en zegt: “Sjoseeeeeeeee”. Hahaha, dat klinkt grappig. Opgelet allemaal, nog een keer: “Sjosaaaaaaaaa”.
Te gek! Nu zo: “Sjosooooooo”, en “Sjosuuuaaaa”!!! Alle mogelijke combinaties met klinkers in mijn naam passeren de revue. Ieder keer als we oogcontact hebben strekken haar handen zich voor haar uit van plezier. “Wat bedoel je nou eigenlijk?”, vraag ik. “ Let op”, gebaart ze. Ze zet zich schrap en met een diepe stem komt er een indrukwekkend “Sjoseeee” vanuit haar tenen. Ze hangt over tafel van het lachen, maar ze lacht me niet uit.
“ Doe ik iets waardoor ze zo moet lachen?”, vraag ik aan Sandra. Zij vindt van niet. Ik zit daar alleen maar te zitten en dat is blijkbaar al voldoende voor Nesile om zo te stralen. “ Wat een eer”, denk ik bij mezelf, “ik hoef hier alleen maar te zitten en dat is al genoeg”. Hier moet ik om grinniken en ik denk aan alle “piekperiodes” in mijn werk. Twee externe besprekingen in een jaar, twee keer een rapport, sinterklaas, kerst, kampweek, alle doelstellingen waar we met onze leerlingen aan werken, nascholing, vergaderingen, alles waarvan wij vinden dat onze leerlingen moeten doen op een dag, overleg met therapeuten, rennen, hollen, vliegen…
Voor Nesile hoeft dat niet en voor haar klasgenoten ook niet. Voor hen hoef ik er alleen maar te zijn en dat is het.

vrijdag 18 juni 2010

M

Tijdens het eten heeft Babette het emmertje met plastic letters. Ze vermaakt zich door de letters om zich heen te strooien en weer in het emmertje te doen. Dan haalt ze de “O” uit het emmertje, houdt hem schuin voor zich omhoog en zegt met de blik van een professor: “O”. Ik ben verbijsterd en observeer in stilte wat er verder gebeurt. Ze gooit de “O” van zich af en graait in het emmertje naar een nieuwe letter. Dit keer heeft ze de “M” te pakken. Ze bekijkt hem van alle kanten en merkt dan verbaast op: “Hee! M!” Doordat ik in de lach schiet heeft ze door dat ik naar haar kijk. “Hosé, M”, zegt ze en laat me de letter zien.
“Ja, het is de M van…?”
“Mama”, roept Nadine meteen. De “M” van mama. Dit besef doet ons even stil zijn. Het lijkt alsof iedereen in de groep even aan zijn eigen mama denkt.
De “M” is verreweg onze meest favoriete letter, want het is de “M” van mama. Een mooiere letter bestaat niet.
“Nou”, zegt Sandra “het is ook de M van Muincy”. Quincy schiet meteen in de lach en schudt van nee. “ Jawel, en het is de M van Madine”. “ Nee”, roept Nadine. Ze hoort gerust wel dat dat niet als haar naam klinkt. “De M van Mesile”, articuleert Sandra duidelijk naar Nesile. Die vindt het best. Het onderscheid tussen de M en de N is nog te subtiel voor haar. “De M van Muzanne”, gaat Sandra door. Suzanne glimlacht meewarig naar haar. “De M van Meoffry”. Geoffry grinnikt. Ik zeg: “De M van Mandra”. “Ja, en de M van Mosé”, zegt Sandra.
“Nee, nee, nee!”, roept Babette, “niet!”
“O, is het niet de M van Mandra en Mosé?”
“Nee…Mama!!!”, brult Babette.
Dan is het weer stil, een zucht lijkt door de klas te gaan.
Mama. Het mooiste woord met onze lievelingsletter…M.

Rekenen

We zitten aan tafel, want we zijn aan het werk.
Hij is vijftien jaar. Zijn hulpvraag is complex. Gebaren gaat moeizaam en doet hij bijna nooit spontaan. Soms is hij heel boos dan smijt hij alles van tafel, knijpt me of trekt me aan mijn haar of kleding.
Vandaag niet, hij is rustig en tevreden. We zitten naast elkaar en we rekenen. Eerst schrijf ik een som op en hij kijkt hoe ik dat doe. Hij kan wel zelf schrijven, maar kijkt eigenlijk liever toe hoe een ander dat doet. De som uitrekenen wil hij wel en ik leg hem de som voor. Hij kijkt naar de som,… er gebeurt niks. Ik wijs het eerste getal aan, hij kijkt en gebaart. Goed zo.
Dan het tweede getal. Hij kijkt in de lucht en maakt een geluid dat lijkt op lachen. Ik vind het altijd erg grappig als hij dat doet, maar nu wil ik de som uitgerekend hebben. Ik tik hem aan en wijs op het tweede getal. Hij kijkt en gebaart. Goed zo. Ik hou zijn aandacht vast, herhaal de som en vraag “hoeveel samen?” Het antwoord komt feilloos, alsof hij er nauwelijks over na hoeft te denken. Geamuseerd kijkt hij toe hoe ik het antwoord in zijn schrift noteer.
Voordat ik aan de volgende som begin probeer ik in te schatten hoe de stemming is. Hij heeft er de laatste tijd nogal een handje van om plotseling van stemming te veranderen en kan dan plotseling aanvallen. Alles is okee, hij zit er ontspannen bij.
Ik schrijf een nieuwe som op. Hij kijkt. Ik wijs het eerste getal aan, hij kijkt naar buiten. Ik wacht even en tik hem daarna aan, mijn andere wijsvinger tikt op het eerste getal. Hij kijkt langs me heen naar de deur. Het contact is weg, hij is weer in zijn eigen wereld. Ik laat hem even, maar ik wil dat hij de som maakt dus ik schud hem zachtjes bij zijn schouder heen en weer. “ HA! ” roept hij hard en draait zijn hoofd met een ruk naar het raam. “ HAHA! ”, zegt hij en zijn hoofd draait weer richting deur. Ik leg me er grinnikend bij neer dat de rekenles zo goed als afgelopen is.
Plotseling kijkt hij me aan alsof hij nu pas in de gaten heeft dat ik er ook zit. Met een serieuze, constaterende blik kijkt hij me aan en maakt mijn naamgebaar wat door zijn gebrekkige motoriek erg grappig overkomt: ” José ”.
Een moment ben ik overdonderd door zijn spontane uiting, maar niet lang en ik gebaar terug:” Ja, ik ben José, we zijn samen aan het werk”. Hij laat die informatie eens rustig op zich inwerken. Terwijl hij me aan blijft kijken gebaart hij nog eens: ” José ”.
Ik gebaar terug: ” Ja, José ”. Hij lacht en gebaart: ” José, José ”. Dan, met een zucht, hangt hij weer op zijn stoel en kijkt naar de som.
Er moet tenslotte wel gewerkt worden.

Prima Ballerina

Tegenwoordig zit ik op ballet. Vroeger, als kleuter, wilde ik dat al. Toen mocht het niet. “ Ballet is slecht voor je rug en bovendien vergroeien je voeten ervan”, zei mijn moeder. Je mag op gym of een teamsport.
Ik wil op majorette.
Je bent te dik voor zo’ n jurkje. Dat is geen gezicht. Mijn moeder kijkt erbij alsof ze het voor zich ziet. Ze lijkt het nogal komisch te vinden. Ik begrijp het niet. Het is niet verboden voor dikke meisjes op majorette. Dat heb ik zelf gezien bij de optocht laatst. Toch moet ik op gym.
Nu, zo’ n dertig jaar later, kan ik zelf bepalen of ik mijn voeten en rug de vernieling in wil helpen en dus ga ik op ballet. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat er ergens een prima ballerina in mij schuilt. Het wordt tijd dat zij haar debuut maakt.
Vlak voor mijn eerste les voel ik regelrechte angst. Al die meiden zijn natuurlijk veel jonger dan ik, eleganter, leniger, gracieuzer en slank. Alles wat ik niet ben, dat zijn zij. Zij zien er uit om door een ringetje te halen in hun mooie balletkleding. Ik draag een zwarte legging, een lichtblauw verwassen T-shirt en grasgroene tennisschoenen. Dat staat niet bij elkaar. Dat weet ik heus wel, maar ik heb even niets anders. Had ik mijn zwarte aerobics schoenen maar nooit weggegooid. Dan had ik er niet zo raar bijgelopen op mijn eerste les. Die andere meiden zullen in een groepje bij elkaar staan en af en toe stiekem naar mij kijken. Ze zeggen “ Moet je zien. Wat heeft die nou aan? Belachelijk!” Ze fluisteren, smoezen, gniffelen… om mij! En dan sta ik alleen nog maar stil, ik heb dan nog niet eens gedanst. Laat staan wat ze dan zullen zeggen en denken als ik ga bewegen. Verschrikkelijk! Ik hoef het niet te weten…
Die avond stap ik met de angst in mijn keel de kleedkamer in. Ik ben nog de enige. Er hangt hippe kleding te wachten op de jongeren uit de jongerenles. Ik trek mijn legging en T-shirt aan. De grasgroene tennisschoenen hou ik even in mijn handen. Zal ik anders op blote voeten gaan? Plotseling zwaait de deur open en komt er een meisje binnen. Elegant, gracieus, slank en vast ook heel lenig. Dat zie ik meteen. We stellen ons aan elkaar voor. Ik zeg dat ik nieuw ben, maar dat dacht ze al, want ze zit zelf al achttien jaar op ballet. Ik schrik en vraag of dat voor de rest van de groep ook geldt. Gelukkig niet. Het zijn gewone huis tuin en keuken vrouwen net als ik. Ik voel me al wat beter als we de zaal binnengaan voor de les. Ik voel me weer die kleuter van vier als ik de juf een handje ga geven. Het is een hele lieve juf. Dat zie ik meteen. Ze lacht naar me en zegt dat het leuk is dat ik er ben. “Het gaat in deze lessen vooral om het plezier, zegt ze ook nog. Doe maar op je gemak mee en schrik er niet al te erg van als je iets niet meteen kunt of snapt. “ De juf is veel liever dan mijn moeder”, zegt de kleuter in mij. Ik geef haar groot gelijk en zoek een plekje in de zaal.
De les begint.

Betutteling

Voordat de deelnemers aan boord komen krijgen we van Mark wat achtergrond informatie over hen. Ik zit er voor het eerst bij. In tegenstelling tot wat ik gewend ben vanuit mijn praktijk als leerkracht gaat het in deze bespreking om volwassenen met een beperking op lichamelijk gebied. Voor de rest zijn het mensen zoals ik. Mondig en goed in staat om voor hun eigen behoefte op te komen. Zij kunnen mij vertellen of ze mijn hulp willen en hoe ze die geregeld willen zien. Bovendien kunnen ze mij feedback geven op mijn gedrag ten aanzien van hen. Mijn leerlingen kunnen dat niet en ik realiseer me ter plekke wat een veilige positie ik inneem in mijn klas. Hier valt die veiligheid weg en ik besluit goed op te letten. “Okee, dan komen we nu bij Diënne, zegt Mark, “zij is blind”. “Maar denk maar niet dat dat haar hier aan boord ernstig belemmert”, valt Maaike in, die maat is tijdens deze reis. “Ze rent hier over het dek alsof ze alles gewoon ziet en is wars van betutteling in welke vorm dan ook”.
“ Betutteling”, denk ik, “daar heb je dat woord weer”. Dat is dus iets wat we moeten voorkomen en tav deze dame helemaal. Ik probeer me een rennende blinde vrouw aan dek voor te stellen. Het lukt me niet. Ik heb nog nooit een blinde zien rennen, laat staan op een schip. En wat zou ze doen als ik haar betuttel? Krijg ik dan een preek? Scheldt ze me uit? Zegt ze het tegen de bemanning? Krijg ik dan van de bemanning een preek? Ik ben nu al een beetje bang voor deze vrouw.
“Oké, denk ik bij mezelf, wat ik ook doe tijdens deze reis; NIET BETUTTELEN vooral NIET BETUTTELEN”.
Maar wat is betutteling? Ik kom er niet uit en voel mijn schouders verkrampen. Welk gedrag is betuttelend en wie bepaalt dat? In hoeverre kan ik in mijn eentje verantwoordelijk zijn voor betutteling? De ander laat het dan toch ook toe als ik tekenen van betutteling vertoon?. Voor iedereen zal het ook weer anders zijn. De één ervaart een bepaald gedrag als betutteling terwijl de ander dat helemaal niet zo ervaart. Ik zal erop moeten vertrouwen dat de mensen het mij laten weten als ik betuttel. Alleen zo kom ik erachter.
“ Wil je het mij laten weten als ik je betuttel?”, vraag ik aan Diënne. Ze valt best mee en we hebben met zijn tweeën veel lol aan boord. Het is voor mij de eerste keer dat ik contact heb met iemand met een beperking waarbij de communicatie niet volledig van mij afhankelijk is en dat ervaar ik als een eye-opener. We zijn aan elkaar gewaagd, pesten elkaar en maken grappen over het fenomeen BETUTTELING. “Als je mij betutteld, sla ik je met mijn stok”, zegt ze. Dat lijkt me duidelijk en bovendien ook grappig om eens uit te lokken. Ik haal alles uit de kast en vertoon met verve dat gedrag waarvan ik denk dat het betutteling is. Regelmatig heb ik een mep te pakken.
Op een dag lopen zij en ik met nog een andere deelnemer in een rolstoel door Dokkum. Er raakt een wiel van de rolstoel los en die rolt voor ons uit de terp af. Diënne neemt doortastend de leiding: ”Oké, geef mij die rolstoel. Ik blijf hier staan. Ga jij terug naar de Lut om hulp te halen. “Weet je het zeker?”, vraag ik. “Ja…Ga…Snel!”
En terwijl ik terugren naar de Lut denk ik “ Hallo, wie betuttelt hier nou wie?”

De derde dag

Het is een drukte van belang aan boord van de Lutgerdina. Deelnemers worden gebracht door familie, vrienden of komen op eigen gelegenheid aan boord. Vrijwilligers en bemanning waren er al. In een wirwar van mensen wordt er begroet, omarmd, voorgesteld. Ik ben in mijn nopjes, want ik ben al eerder meegeweest en weet nu een beetje wat er van mij verwacht wordt. De bemanning en een paar van de vrijwilligers ken ik al. Het geeft me een veilig gevoel. Bovendien ben ik dol op dit soort bedrijvigheid. Heerlijk al die mensen bij elkaar! En stuk voor stuk zo aardig en positief. Dit kan niet anders dan een zeer geslaagde week worden. Wanneer we eindelijk vertrekken merk ik het al meteen: dit team vrijwilligers is top. Iedereen is zo open en de communicatie verloopt vlekkeloos. De bemanning zal geen kind aan ons hebben en trouwens over de bemanning gesproken, ik vind het zo knap dat zij week na week zo goed gehumeurd blijven. “ O, geen probleem om er ’s nachts even uit te gaan voor medicijnen”, zeg ik tegen een collega. “Ik help X wel even op het toilet”. “Joh, ik ben toch altijd vroeg wakker, dus ik zet het ontbijt wel klaar”. “Als straks het zwaard opgehesen moet worden wil ik dat wel proberen”. Ik zorg, ik regel en ik zeil. Onvermoeibaar. Dit gaat goed, dit gaat heel goed, tot…
De derde dag. Met moeite sta ik op op de afgesproken tijd. Heb ik X nou wel of geen medicijnen gebracht vannacht? Ik kan het me niet herinneren. Alle douches zijn bezet. Dan ga ik me maar eens over het ontbijt ontfermen. Ik maak de thee wel en zal eerst even de thermosflessen omspoelen. Hé, wel gek dat die thee die ik net weggooide nog gloeiend heet was en dat terwijl hij al van gisteravond was. “Dit zijn wel hele goeie thermosflessen”, denk ik suffig. Pas als een collega roept: “Huh?!? Ik had toch thee gezet?”, dringt tot me door wat ik gedaan heb. Sorry. Ik loop hier duidelijk in de weg. Voor de vorm verplaats ik nog even wat broodmandjes en melkpakken op tafel. “ Laten ze dan ook eens wat duidelijker zijn over die thee”, denk ik terwijl ik op zoek ga naar een vrije badkamer. Onderweg word ik tien keer aangeschoten over dingen waar ik niet eens over na wil denken of waar ik zowiezo niets vanaf weet. “ Verzin zelf wat”, denk ik knorrig over mijn collega’s. Ik heb werkelijk nog nooit zoveel onzelfstandige mensen bij elkaar gezien. Waarom moet ik overal een antwoord op weten? Ik wil me aankleden, maar moet eerst mijn tas onder een stapel andere tassen vandaan zien te krijgen. Sjongejonge, moet iedereen zijn spullen nou echt zo lomp op die van mij plempen? Eigenlijk ook van de zotte dat we met zoveel mensen op zo’n klein oppervlak samen moeten leven. Totaal onverantwoord. “ Moet X nou alweer naar de wc? Die is toch net geweest?”. Tijdens het zeilen merk ik pas echt hoe moe ik ben. Als het zwaard opgehesen moet worden verstop ik me achter een elro. Het grootzeil hijsen lukt me maar twee slagen en trouwens, waarom moet dat eigenlijk? We hebben toch een motor? Ik weet niet waar de bakstag is en daar mag de bemanning wel eens wat meer rekening mee houden. Waarom moet ik dat steeds weer opnieuw vertellen? Onthoud het eens een keer . Communicatie mensen! Wat doet iedereen toch moeilijk. Waren ze de hele tijd al zo chagerijnig?. Nee, ik wil het grootzeil niet strijken. Ik wil huilen en dan slapen of eerst slapen en dan huilen en dat de rest van de week. De rest van de week? O nee, dat gaat niet gebeuren. In de volgende haven ga ik van boord. Dit is niet mijn idee van een vakantie, zo tussen al die mensen die helemaal niet in de gaten hebben hoe ik me voel.
“Gaat het wel goed met je?”, onderbreekt een collega mijn melodramatische gedachtenstroom. Ze houdt mijn handen vast en brengt me letterlijk tot stilstand. “ Ga anders even een uurtje liggen”.
Ik geef me over en slaap een uur. Als ik daarna weer aan dek kom ziet de wereld er anders uit. Wat een lieve mensen allemaal. Zo aardig en zo positief.