“Hier woonden ze”. Ik wijs mijn man het huisje aan in een straat van Nieuw Weerdinge. Het staat samen met de andere huisjes uit de straat op de nominatie om gesloopt te worden. De ramen zijn met houten schotten dichtgetimmerd. Toch zie ik door het afgesloten raam mijn oma bij de gaskachel staan. Haar gezicht licht op als ze ons aan ziet komen. “Ha! Daar zijn jullie”, zegt ze als ze ons binnenlaat en knuffelt. De gang is koud en ruikt naar rollade. Mijn opa is slager geweest. Er staat altijd wel iets te sudderen op het vuur. Ik hou van rollade, ik hoop dat we straks een stukje krijgen. In de woonkamer is het knus en warm. Mijn zus en ik vergapen ons eerst aan de gaskachel. Die vlammetjes, zo warm, zo grillig, zo gevaarlijk, zo boeiend. Als we klaar zijn gaan we met de blokken en de auto’s. Ik hoor opa tegen papa zeggen: “Kom, ik laat je even zien hoe je een rollade knoopt” en dan zie ik papa, gebogen over het lage aanrecht, zwoegen op de touwtjes van de rollade. Hij vindt het moeilijk. Opa doet het nog maar eens voor. Oma zit in haar stoel en breit. Ze breit altijd. Breien, breien, breien. Ik lees de boekjes van Bruintje Beer, maar niet die met die zilvergrijze kaft. Die vind ik eng. Oma gaat boterhammen smeren. Ik zorg dat ik erbij ben, want ze haalt de kaasschaaf met de hendel uit de kast en dat wil ik niet missen. Meestal mag ik ook even met de kaasschaaf en altijd krijg ik een plakje kaas. Waarom hebben we thuis niet zo’n leuke schaaf? Na het eten doe ik mijn rolschaatsen aan en ga ik opa achterna die in de tuin gaat werken. “Alsjeblieft geen tuinbonen aan ons meegeven, opa”, zeg ik in gedachten, want die zijn echt vies en taai. Dan ga ik heel hard rolschaatsen. Best lastig op de ongelijke tegels, maar ik kan dat en zal dat eens even showen. Ik val. Mijn knie bloedt. Oma doet er een pleister op en… We krijgen een ijsje. In de vriezer liggen twee grote ijsworsten waar we een plakje van krijgen. Oma doet het tussen twee wafeltjes. Het feest is compleet. De pijn vergeten. Bij het avondeten krijgen we eindelijk rollade. Als we voor het slapen gaan onze tanden moeten poetsen kijk ik eerst voorzichtig om het hoekje van de badkamer of de groene sprinkhaan ook op de spiegel zit. Hij zit er. Ik gruw ervan, maar moet toch binnen mijn tanden poetsen. In de logeerkamer staan twee bedden dicht op elkaar. Het is er ijskoud, dus we duiken er gauw in. Oma stopt ons superstrak in. Dat kan alleen oma. Papa en mama geven ons nog een kus. Wij bewegen ons niet in het aardedonker. We willen zo lekker strak ingestopt blijven. De volgende ochtend ga ik bij opa kijken hoe hij zich scheert. Hij is niet bang voor de groene sprinkhaan, want hij houdt zijn gezicht vlakbij de spiegel. De sprinkhaan zou zo op hem kunnen springen. “Opa, pas op voor die sprinkhaan!”. “Hm”, bromt opa, “die doet niks”. “Maar waarom zit hij daar altijd?” Opa mompelt iets norsigs dat ik niet versta. Opa zegt eigenlijk nooit zoveel. Na de koffie gaan we weer. “Wil je nog iets uit de tuin mee?”, vraagt opa aan papa. “Geen tuinbonen, geen tuinbonen”, denk ik, “en al helemaal geen rabarber. Zeker geen rabarber”. “Doe ons maar een rollade mee, opa”, wens ik in stilte. We vertrekken met tassen vol tuinbonen en rabarber. De buurvrouw rent nog snel naar buiten om papa wat maggiplanten te geven en dan rijden we echt weg. We zwaaien door de achterruit naar opa en oma die steeds kleiner worden. Dag opa en oma. Dag huis met je warme woonkamer, je badkamer met sprinkhaan, je logeerkamer met de koude strakke bedden, je tuin met het moeilijke rolschaatspad en de kas van opa, je keuken die altijd naar rollade ruikt, je gaskachel met de mooie vlammetjes.
Dag huis!